Toen ik twee weken geleden door de WHIG gevraagd werd iets voor de nieuwsbrief te schrijven, dacht ik: zouden ze daar nu echt op zitten tewachten in Nederland, van zo’n oude knar?
Na net genoten te hebben van de bijdragen van mijn jonge collega’s in Zuid Soedan en Bonaire in de WHIG nieuwsbrief van juni, besef je ookweer hoeveel levendiger en onverschrokken zij zo’n nieuwe situatie kunnen beschrijven, en beleef je ook die tijd weer van bijna 40 jaar terug. Er komen allerlei vragen bij me op. Wat is er veranderd in al die jaren dat je als tropenarts uitging … hoe doe je dat met je partner… wel of niet eersthuisartsopleiding ? En….is er echt wel wat veranderd behalve de naam AIGT…gaan er ook zaken beter of juist slechter?
Wat kan mijn bijdrage zijn na al die jaren ervaring als tropenarts en huisarts in Tanzania? Kan ik ze nog iets nieuws vertellen? En: Ik heb toch alles al meegemaakt? Nee dus, blijkt maar weer, want tijdens het schrijven van dit stukje in het vliegtuig van Amsterdam naar Dar es Salaam, ben ik al drie keer afgeleid. Een spoedgeval tijdens de vlucht, de tweede keer door mijn collega ex-Turiani ziekenhuis voorganger tropenarts Jos Dijkmans, die als net gepensioneerde huisarts nog steeds actief is en zijn oude plek aan het opzoeken is en een praatje kwam maken. En de derde keer door de purser die ons verhuisde naar de business class als dank voor de medische bijstand voor zijn collega. Nu zit ik samen met mijn dochter Josephine, die ook terugvliegt naar haar “thuisland”, waar ze een olifanten studie doet voor haar PhD, te genieten van een echt kopje koffie in een porseleinen kopje!
Samen met haar en mijn net genoemde collega bespraken we onze overwegingen: hoe lang ga je door als huisarts, is het nog verantwoord om te opereren als je handen beginnen te trillen, of als je beginnende artrose hebt in je vingers, wat is onze meerwaarde, zeker als je na een aantal jaren toch weer overweegt om terug te gaan en je nuttig te maken in een ruraal gebied op medisch terrein. Ik zal proberen een bijdrage te leveren door gewoon te proberen in grote lijnen mijn verhaal te vertellen van mijn levensloop sinds mijn eerste uitzending als Memisa arts naar Tanzania in 1988. Deze laatste vraag, hebben wij als oudjes met tropenervaring nog meerwaarde, hield mij al geruime tijd bezig. Eigenlijk was dit vooral aangewakkerd door de verschrikkingen in West Afrika door de grote ebola-uitbraak in 2014. In die tijd, en tot op de dag van vandaag, werkte ik samen met mijn echtgenoot Ype Smit in Dar es Salaam als huisarts in een kliniek verbonden aan de internationale school, waar we voornamelijk de rijkere Tanzanianen en ex-patriates en zogenaamde “residents” behandelen. Deze overgang naar de stad hadden we samen gemaakt nadat we er eerst 10 jaar als tropenarts in ruraal Tanzania (Morogoro Diocese, Turiani en Mikumi Hospital) op hadden zitten. Destijds besloten we na de tropenopleiding toch ook de huisartsen opleiding te volgen (de laatste eenjarige opleiding), wat het grote voordeel had dat we lang weg konden blijven uit Nederland en, voor mijn gevoel dan, echt iets op konden bouwen en veel lokale gezondheidswerkers hebben kunnen opleiden. 1997 werd een moeilijk jaar voor organisaties als Memisa, omdat de kraan voor medische uitzendingen in ontwikkelingslanden werd dichtgedraaid. Dat jaar viel “gelukkig” voor ons samen met onze beslissing om naar Dar es Salaam, de economische hoofdstad, te verhuizen, omdat onze dochters van toen 3 en 5 toe waren aan een meer internationale scholing en opvoeding. Tot dan toe vonden zij en wij als ouders het best dat hun leven bestond uit “altijd buiten spelen”, leren vegen op de missieschool en ugali (maispap) te eten met hun Tanzaniaanse vriendjes. Ook de vele trips naar het Mikumi wildpark om olifanten te verkennen en te benoemen (mijn hobby) staat hen nog bij en heeft onze oudste dochter geïnspireerd voor haar latere loopbaan.
Lees hier verder: