Auteur: Marlieke Bouwmans
Na 4,5 jaar parttime huisarts in opleiding te zijn geweest was ik in maart 2019 eindelijk klaar! Het was tijd voor iets nieuws. Een wens kwam weer naar boven: werken als arts in de tropen. Kan dat als huisarts en zonder AIGT opleiding? Na een uitgebreid sollicitatie proces bleek dat Artsen Zonder Grenzen (AZG) dacht van wel. Aangenomen bij AZG net voor het afronden van mijn opleiding, dat kon niet beter, dacht ik.
Ik kon aangeven hoeveel ‘vertrektijd’ ik nodig had, tijd tussen het vinden van een missie en het daadwerkelijke vertrek en afronden van alle zaken (incl huidige werk) in Nederland. Ik koos voor 4-6 weken, om zo snel mogelijk weg te kunnen. Ik was er mentaal al helemaal klaar voor, bij het boodschappen doen probeerde ik niet teveel in te slaan, en ik plande geen afspraken verder dan 1 maand vooruit. Dat ik 9 maanden later nog niet ‘gematcht’ was, was dan ook een behoorlijke tegenvaller. Mij werd verzekerd dat het niet aan het huisartsenprofiel lag, maar het gebrek aan missies voor ‘first missioners’. Het wachten beu, besloten mijn man en ik het kopen van een huis niet langer uit te stellen; zo’n leuk oud klus huis. In dezelfde week waarin ons bod werd geaccepteerd, kreeg ik een missie aangeboden: voor 6 maanden naar Zuid-Soedan werken in een eerstelijns kliniek. Vertrek: over 2 maanden. Eind januari vertrok ik dan toch, na welgeteld één nacht in mijn nieuwe huis, op een luchtbedje, in een huis zonder verwarming op een kale betonnen vloer. Alvast een voorproefje? Ik liet mijn man, in de puin van ons nieuwe huis achter (sorry!) om aan een heel ander avontuur te beginnen.
Twee weken voor vertrek werd de locatie gewijzigd: het bleef Zuid-Soedan, maar nu in een groot tweedelijnsziekenhuis met een capaciteit van 160 bedden. Het ziekenhuis bevind zich in een vluchtelingenkamp waar 120.000 mensen wonen. Ook de definitieve vertrekdatum bleef tot 2 dagen voor vertrek onzeker. Waarom flexibiliteit een vereiste is om voor AZG te kunnen werken, werd me al voor vertrek duidelijk.
Bij aankomt in Bentiu in Zuid-Soedan, waren er drie dingen die meteen opvielen: de hitte, het zanderige stof en de rijen tenten; mijn thuis’ voor de komende maanden. Het ziekenhuis in Bentiu is gelegen in een VN-vluchtelingen kamp omdat daar een grote concentratie van mensen is met een grote zorgbehoefte. Maar mensen komen van veel grotere omstreken naar het ziekenhuis.
De eerste dag kon ik mijn collega schaduwen, van wie ik de afdelingen over ging nemen: de IPD (In Patient Department), de OPD (Out Patient Department) en de Isolatie afdeling (voor tuberculose, mazelen, hepatitis): met andere woorden: alle volwassenzorg van het ziekenhuis, met uitzondering van de eerste hulp. Mijn collega was een Amerikaanse huisarts, die met groot gemak sprak over ART regimes, tuberculose medicatie, die zonder blikken of blozen een ascitespunctie en lumbaalpunctie zette en zijn hand niet omdraaide voor een aantal echo’s. Ik was onder de indruk. En volledig overweldigd. De eerste week was ik in mijn hoofd voortdurend aan het vloeken: “wie had in hemelsnaam bedacht hier een Nederlandse huisarts naartoe te sturen? Hoe moest ik deze artsenrol gaan vervullen? Dit kan ik niet!” Collega’s bleven maar zeggen dat het wel goed zou komen, maar daar had ik weinig vertrouwen in. Want naast de zorg voor de patiënten op mijn afdeling: eind stadium HIV, ernstige tuberculose en andere ziekten die ik alleen van de boeken kende, was ik in de nachtdienst als achterwacht verantwoordelijk voor het hele ziekenhuis. Als Nederlandse huisarts was ik daarmee ’s nachts het laatste poppetje op de piramide van de regionale gezondheidszorg. Dat had ik me vooraf niet helemaal gerealiseerd. Voornamelijk de zorg voor ernstige zieke kinderen en neonaten, voelde boven mijn pet.
Na zo’n dag of 10 ging ik mijn collega’s gek genoeg geloven: het komt wel goed. In mijn eerste nachtdienst kreeg ik meteen te maken met grootste angst: een pasgeborene van 1,18kg met een slechte start waar reanimatie nodig was. Ondanks de moeizame start begon het jongetje steeds beter zelfstandig te ademen, en kon hij uiteindelijk met een beetje zuurstof ter ondersteuning, door naar de gewone neonaten afdeling. Door meteen met deze situatie geconfronteerd te zijn, durfde ik steeds meer te geloven dat het goed zou komen.
In de weken die volgden zag ik allerlei patiënten voorbijkomen met ziektes die je in Nederland niet of nauwelijks ziet, of niet in die mate: laat stadium HIV, forse ascites bij jongen mensen, tetanus, mastoïditis gecompliceerd met meningitis, Hirschprung, fors ontregelde diabetische ketoacidose bij de type 1 diabeten. En nog veel meer. Zoals die jonge man van 20 die bewusteloos werd opgenomen vanwege een hersenvliesontsteking. Ondanks antibiotica werd zijn coma steeds dieper en kreeg hij er ook insulten bij. Dagenlang had hij 40 graden koorts ondanks onze behandeling. Ik heb vaak over hem gesproken met de lokale staf, zij zien dit soort beelden tenslotte vaker dan ik. Als hij stopt met ademen, moeten we hem dan nog wel reanimeren? Niemand durfde de knoop door te hakken en gelukkig zijn we niet voor die vraag komen te staan. Nadat we de hoop bijna op hadden gegeven krabbelde hij langzaam weer op. De koorts daalde, hij begon zijn arm te bewegen en zijn ogen te openen. Een week later kon hij weer zelf stukjes lopen, ging zijn fijne motoriek steeds beter en kon hij met geluiden aangeven wat hij wilde. Spreken was nog moeizaam. Met onze beste fysiotherapie- en logopedie adviezen is hij uiteindelijk met ontslag gegaan. Een na-traject konden we niet bieden, maar dit resultaat was al meer dan we hadden durven hopen.
Een belangrijk verschil met het werk in Nederland, is dat overlijden meer aan de orde van de dag was. Elke week waren er reanimaties, zowel bij volwassenen als kinderen. Met uitzondering van de neonaten, waren ze allemaal niet succesvol. Moesten we dit wel blijven doen? Continue probeerden we naast de individuele patiëntenzorg ook na te denken over hoe we de zorg in zijn algemeenheid beter vorm konden geven.
En toen was daar ineens Corona. De zorgen rondom Corona werden ook snel voelbaar in Zuid-Soedan. In korte tijd begon het een na het andere Afrikaanse land het luchtruim te sluiten. Daarom kwam ik voor een enorm dilemma te staan: nog snel naar huis voordat het voorlopig niet meer mogelijk is, of blijven maar voor lief nemen dat er – ook in geval van nood – geen optie naar huis is. Weg gaan betekende ook mijn collega’s achterlaten met een al hoge werkload, de patiëntenpopulatie achterlaten ten tijde van een dreigend toekomstscenario.
Uiteindelijk heb ik toch de moeilijke keus gemaakt om naar huis te gaan. Met pijn in mijn hart, maar ook met opluchting, ging ik na 2 maanden Bentiu alweer naar huis, waar alles ook anders was dan voorheen: afstand houden van familie en vrienden maar ook de invulling van het werk in de huisartspraktijk. Nu begint langzaam alles weer te normaliseren. Daarmee komt bij mij nu pas ruimte voor een terug- en vooruitblik. Genoeg om over na te denken!